Lobbycratie, rechten en belangen
Het deze zomer tot een breder publiek doorgedrongen woord ‘lobbycratie’ is een fijne aanvulling voor wie de huidige maatschappelijke toestand beknopt wil beschrijven. Zou je, laten we zeggen, tien woorden mogen gebruiken om die toestand te karakteriseren, dan is de term lobbycratie een rake typering voor wat in de sociale driegeleding het rechtsleven wordt genoemd.
In het gebied van politiek en democratie zien we immers hoe niet zozeer de ‘demos’ (het volk) maar de ‘lobby’ de sterkste kracht is in het tot stand brengen, uitwerken en naleven van wetten en regels. Lobbyisten belagen politiek en ambtenarij – de ‘lobby-industrie’ is uitgegroeid tot een volwassen bedrijfstak.
Het verschijnsel lobbyisme is natuurlijk al lang bekend en feitelijk geaccepteerd. Lobbyen is normaal, wie iets gedaan wil krijgen is gek wanneer hij daarvoor niet lobbyt. Toch roept deze gang van zaken wel een vraag op, namelijk: maken we in onze democratie eigenlijk nog wel een onderscheid tussen rechten en belangen? Want rechten en belangen zijn twee verschillende zaken.
Het recht van de ene mens is per definitie ook dat van de andere mens. Dat geldt voor belangen niet. Daar is het eerder andersom: het belang van de één is nagenoeg in alle gevallen strijdig met dat van enig ander mens. (En dáárom is het van belang dat er een ‘fundament’ van recht ten grondslag ligt aan alle politieke besluitvorming).
Welbeschouwd heeft dat wat hier ‘recht’ wordt genoemd het karakter van een ‘algemeen belang’: het handelt over dat wat alle mensen aangaat; waarover wij ons allemaal een oordeel kunnen vormen; waarvoor wij dus samen kunnen besluiten – en waarvoor niemand hoeft te lobbyen.
Kort geleden werd in het nieuws gesproken over de plannen om een nieuwe boerenpartij op te richten: veel boeren voelen hun belangen niet meer voldoende behartigd door bestaande politieke partijen. Inmiddels kennen we partijen die zich specifiek richten op de belangen van dieren, van ouderen, van ondernemers. Andere partijen richten zich op de belangen van mensen met een niet-Nederlandse afkomst, of juist weer op die van mensen die zich door laatstgenoemden in het gedrang voelen.
Je zou haast denken dat het tijd wordt voor een partij die zich sterk maakt voor mensen, een partij die niets anders beoogt dan het scheppen van recht voor mensen: rechten die de in de grondwet geformuleerde algemene (mensen)rechten uitwerken, instrumenteel maken en waarborgen.
Die denkbeeldige partij wil dan niets anders dan ons democratisch stelsel een wezenlijke en urgent noodzakelijke upgrade geven: in de democratie zou het moeten gaan om rechten die ieder mens, ongeacht zijn belangen, toekomen.
Belangen van economische aard (van bedrijven, bedrijfstakken) horen niet in het gebied van het recht maar in dat van de economie behartigd te worden, daar worden zij ‘uitgebalanceerd’ ten opzichte van de belangen van andere (groepen) betrokkenen.
Belangen van wereldbeschouwelijke, religieuze, ideologische of kunstzinnige aard profileren zich in het geestesleven: daar heeft ieder de ruimte zich te laten zien en de gelegenheid gehoor te vinden.
In het rechtsleven wordt permanent aan een stelsel van rechten gevormd, rechten die vrij van deelbelangen tot stand moeten komen. Wanneer het, bijvoorbeeld, gaat om recht op onderwijs, recht op een oudedagsvoorziening, recht op woonruimte, recht op werk, recht op gezondheidszorg, recht op een gezond leefmilieu (allemaal zaken die ieder mens aangaan), gaat het om rechten waarvoor specifieke belangen (van onderneming A, organisatie B, bedrijfstak C, beroepsgroep D) moeten wijken.
Want wat betreft de vraagstukken die in het rechtsleven thuis horen, is het geestesleven relevant als bron van gezichtspunten en inzichten die het rechtsgevoel en rechtsbewustzijn van de individuele, in het rechtsleven mee-besluitende burger kunnen verrijken; en is het economisch leven relevant als de bron van geld (waarde) die de in het rechtsleven gevormde rechten op een of andere wijze materieel mogelijk zal moeten maken.
De huidige lobby-praktijk is een belemmering voor de noodzakelijke verdere ontwikkeling van de democratie en een aantasting van de mondigheid van de individuele burger.
(John Hogervorst)
Dit artikel verscheen in Driegonaal, jrg,35, nr.3/4