Het deze zomer tot een breder publiek doorgedrongen woord ‘lobbycratie’ is een fijne aanvulling voor wie de huidige maatschappelijke toestand beknopt wil beschrijven. Zou je, laten we zeggen, tien woorden mogen gebruiken om die toestand te karakteriseren, dan is de term lobbycratie een rake typering voor wat in de sociale driegeleding het rechtsleven wordt genoemd. In het gebied van politiek en democratie zien we immers hoe niet zozeer de ‘demos’ (het volk) maar de ‘lobby’ de sterkste kracht is in het tot stand brengen, uitwerken en naleven van wetten en regels. Lobbyisten belagen politiek en ambtenarij – de ‘lobby-industrie’ is uitgegroeid tot een volwassen bedrijfstak.
Het verschijnsel lobbyisme is natuurlijk al lang bekend en feitelijk geaccepteerd. Lobbyen is normaal, wie iets gedaan wil krijgen is gek wanneer hij daarvoor niet lobbyt. Toch roept deze gang van zaken wel een vraag op, namelijk: maken we in onze democratie eigenlijk nog wel een onderscheid tussen rechten en belangen? Want rechten en belangen zijn twee verschillende zaken. Het recht van de ene mens is per definitie ook dat van de andere mens. Dat geldt voor belangen niet. Daar is het eerder andersom: het belang van de één is nagenoeg in alle gevallen strijdig met dat van enig ander mens. (En dáárom is het van belang dat er een ‘fundament’ van recht ten grondslag ligt aan alle politieke besluitvorming). Welbeschouwd heeft dat wat hier ‘recht’ wordt genoemd het karakter van een ‘algemeen belang’: het handelt over dat wat alle mensen aangaat; waarover wij ons allemaal een oordeel kunnen vormen; waarvoor wij dus samen kunnen besluiten – en waarvoor niemand hoeft te lobbyen.
Kort geleden werd in het nieuws gesproken over de plannen om een nieuwe boerenpartij op te richten: veel boeren voelen hun belangen niet meer voldoende behartigd door bestaande politieke partijen. Inmiddels kennen we partijen die zich specifiek richten op de belangen van dieren, van ouderen, van ondernemers. Andere partijen richten zich op de belangen van mensen met een niet-Nederlandse afkomst, of juist weer op die van mensen die zich door laatstgenoemden in het gedrang voelen. Je zou haast denken dat het tijd wordt voor een partij die zich sterk maakt voor mensen, een partij die niets anders beoogt dan het scheppen van recht voor mensen: rechten die de in de grondwet geformuleerde algemene (mensen)rechten uitwerken, instrumenteel maken en waarborgen. Die denkbeeldige partij wil dan niets anders dan ons democratisch stelsel een wezenlijke en urgent noodzakelijke upgrade geven: in de democratie zou het moeten gaan om rechten die ieder mens, ongeacht zijn belangen, toekomen.
Belangen van economische aard (van bedrijven, bedrijfstakken) horen niet in het gebied van het recht maar in dat van de economie behartigd te worden, daar worden zij ‘uitgebalanceerd’ ten opzichte van de belangen van andere (groepen) betrokkenen. Belangen van wereldbeschouwelijke, religieuze, ideologische of kunstzinnige aard profileren zich in het geestesleven: daar heeft ieder de ruimte zich te laten zien en de gelegenheid gehoor te vinden.
In het rechtsleven wordt permanent aan een stelsel van rechten gevormd, rechten die vrij van deelbelangen tot stand moeten komen. Wanneer het, bijvoorbeeld, gaat om recht op onderwijs, recht op een oudedagsvoorziening, recht op woonruimte, recht op werk, recht op gezondheidszorg, recht op een gezond leefmilieu (allemaal zaken die ieder mens aangaan), gaat het om rechten waarvoor specifieke belangen (van onderneming A, organisatie B, bedrijfstak C, beroepsgroep D) moeten wijken. Want wat betreft de vraagstukken die in het rechtsleven thuis horen, is het geestesleven relevant als bron van gezichtspunten en inzichten die het rechtsgevoel en rechtsbewustzijn van de individuele, in het rechtsleven mee-besluitende burger kunnen verrijken; en is het economisch leven relevant als de bron van geld (waarde) die de in het rechtsleven gevormde rechten op een of andere wijze materieel mogelijk zal moeten maken. De huidige lobby-praktijk is een belemmering voor de noodzakelijke verdere ontwikkeling van de democratie en een aantasting van de mondigheid van de individuele burger. (John Hogervorst) Dit artikel verscheen in Driegonaal, jrg,35, nr.3/4
Op 7 september 1919 opende de Waldorfschule in Stuttgart haar deuren. Op dit moment bestaan er wereldwijd bijna 1200 vrijescholen en de laatste jaren groeit het aantal leerlingen van de vrijescholen in Nederland flink. Op verschillende plekken in binnen- en buitenland werd feest gevierd.
In de marge van al die feestelijkheid – en omdat het naar gevreesd moet worden elders niet zal gebeuren – moeten we in Driegonaal dan maar even een paar vragen neerleggen, die niet bedoeld zijn om het feestje te bederven maar om de impuls van de Waldorfschool (weer) in het bewustzijn te roepen: – wie weet nog dat de inzet voor de sociale driegeleding de bodem is waarop de Waldorfschule kon groeien? – wie weet nog dat het ‘vrije’ (van de Vrije School en/of van de vrijeschool) wil zeggen: vrij van de bemoeienis van overheid en economie? – wie weet nog dat het voor Rudolf Steiner onontbeerlijk was dat de leerkrachten zélf de school zouden besturen – opdat het besturen direct zou aansluiten bij het werk met en voor de kinderen (en niet andersom)? – wie weet nog dat Rudolf Steiner uitsprak dat de leerlingen van de Waldorfschule de beginselen van de sociale driegeleding net zo onder de knie zouden moeten hebben als optellen-aftrekken-delen-vermenigvuldigen? – wie beseft dat uit dit alles voortkomt dat het de bedoeling van het (vrijeschool-)onderwijs is dat niet de leerlingen worden toegerust om in de bestaande samenleving aan te sluiten maar dat zij zó worden toegerust dat zij een nieuwe samenleving kunnen vormen?
Bemoedigend: in 1923 werd in Den Haag de eerste Vrije School in Nederland opgericht. Deze begon met 10 leerlingen in een huiskamer in Den Haag. Op dit moment bestaat er weer een handjevol Vrije Scholen in Nederland die de vrijheid opzoeken om recht te kunnen doen aan waar de leerlingen om vragen. Zonder subsidie, loondienstverbanden of pensioenvoorziening – maar met de gedrevenheid die er een eeuw geleden ook moet zijn geweest.
Dat zijn: in Alteveer (Dr): Brede Basisschool De Verwondering (www.bbsdewondering.nl) in Bergen: Boerderijschool HOOI (www.boerderijschoolhooi.nl) in Breda: Staatsvrije School Anfortas (www.anfortas.nl) in Culemborg: De Werfklas (www.werfklas.nl) in Eindhoven: Vrije School Het Vasteland (www.hetvasteland.school) in Oosterwold: Oosterwoldschool Sofia (www.oosterwoldschoolsofia.nl) in Vorden: De Hofakker (www.schooldehofakker.nl) in Zutphen: Vrije Initiatiefschool Talander (www.vrijeschooltalander.nl)
15 t/m 17
november
Emmen (Wilhelmsoord)
Antroposofische sociale wetenschap: inzichten en praktijk
Een
studie- en werkweekend onder leiding van Heidjer Reetz op biologisch-dynamische
boerderij ’t Leeuweriksveld bij Emmen. Georganiseerd door stichting Eurosophia
(van de Europahuizen en Europavrienden) i.s.m. Wouter en Kathinka Kamphuis van
’t Leeuweriksveld en Noor Bunnik. Voor deze ontmoeting verwachten we deelnemers uit
geheel Europa. Voerta(a)l(en): Duits, Engels, Nederlands
Is onze grond te koop? De grond waarop we staan, leven en werken?De
aarde zelf, die niet door mensen gemaakt is, maar die ons geschonken is?
Nederlandse
landbouwgrond is veel te duur voor een biologische (dynamische) boer terwijl juist
kringloopbedrijven de toekomst hebben. De grond is ook te duur voor een modale
woningzoekende. Moet grond eigenlijk wel verhandeld worden?
Deze
hoogst actuele problematiek willen wij vanuit de antroposofische sociale
wetenschap belichten. Praktijkvoorbeelden laten mogelijkheden zien.
Meer informatie:
zie de Agenda op www.antrovista.com
Een artikel van Mouringh Boeke uit een oud nummer van Driegonaal (voorjaar 1992). Die oude nummers blijken ook over actuele vraagstukken nog wezenlijke inhoud te bevatten…
In onze huidige samenleving speelt het economische leven de
hoofdrol met daarin als kerngebeuren de verkoop van waren, wat dan plaats vindt
door waren tegen geld – als representant van andere waren – te ruilen. Daarbij
is ons economisch leven op concurrentie afgestemd – dat wil zeggen dat ten
koste van de gehele economie een voortdurende strijd bestaat tussen
deelactiviteiten en individuele bedrijven en mensen. Voor de economie als
geheel betekent dit een permanente gigantische verspilling van krachten.
Ook landbouwproducten zijn waren, net zo goed als
geestelijke prestaties. Het is echter zeer wel mogelijk en ook noodzakelijk te
onderzoeken of er geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen een industrieel
product, een landbouwproduct en een geestelijke prestatie. Alle drie dienen zij
als waar een geldelijke tegenprestatie te hebben, doch het grote verschil ligt
in de rol van de economie bij het tot stand komen van de waar als zodanig. Bij
de eerste groep – industriële producten: bijvoorbeeld een kachel – geldt dat
zij geheel naar de wensen van de gebruikers gemaakt kunnen worden, en, willen
ze voldoen, ook zo gemaakt moeten worden. Bij de tweede groep – geestelijke
prestaties: bijvoorbeeld dat het onderwijs elk jaar zoveel mensen aflevert met
bepaalde vermogens en vaardigheden – is dat reeds totaal anders. De vraag
namelijk wat binnen het onderwijs ontwikkeld moet worden, mag niet door wensen
omtrent het “eindproduct” bepaald worden. De mens is geen gebruiksvoorwerp, al
wordt hij nu, juist ook in het onderwijs, wel zo beschouwd. En de vraag wat in
het onderwijs gebeuren moet is een vraag waarin geen enkele inmenging vanuit de
economie toelaatbaar is. De grote vraag is nu of dat niet voor
landbouwproducten hetzelfde geldt; namelijk dat ze pas als waar gezien mogen
worden nadat ze geproduceerd zijn. De gehele situatie nu toont aan dat dit zo
is: landbouw is primair het verzorgen van de aarde en dat dit ook nog producten
oplevert is een (gelukkige) bijkomstigheid. Landbouw mag niet door de economie
beïnvloed worden; wel moeten de producten geconsumeerd en daartoe
gedistribueerd worden. Dit betekent dat de consument af moet wachten wat de
landbouw voortbrengt, zoals de gemeenschap ook af moet wachten welke vermogens
en vaardigheden in het onderwijs ontwikkeld worden die de nieuwe volwassenen
meebrengen. En moet beseffen dat daar niets kan worden afgedwongen zonder het
gehele proces geweld aan te doen.
Het economisch leven
nader beschouwd
Het huidige economische leven berust op concurrentie en op
zogenaamde winstmaximalisatie en wordt door degenen die erin staan beschreven
als een slagveld. Bij de industriële productie geldt dat de kapitaalgoederen –
de productiemiddelen – een zeer begrensde levensduur hebben: in betrekkelijk
korte tijd zijn investeringen technisch achterhaald en moeten de
productiemiddelen door nieuwe vervangen worden. Een productiemiddel wordt dus
kort intensief gebruikt en dan: weg ermee! Ze zijn tenslotte ook door mensen
gemaakt en vervangbaar. Waar de landbouw van het economisch leven slechts een
zeer klein deel uitmaakt en niet vanuit een andere denkwijze wordt beoefend, is
het onvermijdelijk dat de landbouw steeds meer industrie wordt en de aarde, het
productiemiddel dat reeds eeuwenoud is en nog eeuwen mee moet, wordt uitgebuit. Roofbouw is thans systeem. Zo
zeer zelfs dat steeds duidelijker wordt dat de aarde als zodanig gevaar loopt
verwoest te worden en dat ingrijpen noodzakelijk is. Dat kan alleen vanuit
zuivere begrippen. De begrippen landbouw en alternatieve landbouw zijn dat
niet. Wat thans landbouw heet zou consequent “pseudo-landbouw” of “industriële
roofbouw ter verkrijging van pseudo-voedsel” genoemd moeten worden; wat thans
alternatieve landbouw genoemd wordt zal ik eenvoudig landbouw noemen. Daarmee
begint namelijk pas (weer) wat werkelijke landbouw is. De eerste vraag is dan:
hoe roepen wij een situatie in het leven die de boer in staat stelt landbouwer
te worden; dat wil zeggen dat hij landbouw kan beoefenen zonder enige druk
vanuit de economie. Met als uitsluitende maatstaf wat de aarde aan bewerking
vraagt. De tweede vraag is dan hoe wij ons de handel in landbouwproducten
kunnen voorstellen binnen de huidige economie? Het is per slot duidelijk dat
alle landbouwproducten geconsumeerd moeten kunnen worden wanneer er ook maar
ergens een vraag naar is.
Landbouwers
Bij boeren hoort een erf en grond waarvoor de boer
verantwoordelijk is en waarover hij zeggenschap heeft. Die zeggenschap mag niet
berusten op het klassieke particuliere eigendomsrecht. Integendeel: de
(bloot)eigendom van grond – van alle landbouwgrond – zou geneutraliseerd moeten
worden; dat wil zeggen dat grond niet verkocht of bezwaard kan worden en in
“eigendom” is bij een instelling die er zelf niet mee kan/mag werken, die er
uitsluitend op kan toezien en waarborgt dat de juiste procedures gevolgd worden
bij het toekennen van grond aan boeren. Men kan zich één of meer stichtingen
voorstellen die in de statuten opgenomen hebben dat de grond plus erf en
boerderij aan boeren ter beschikking wordt gesteld (vrij van pacht) waarbij de
grond ogenblikkelijk terug genomen wordt wanneer kunstmest of
bestrijdingsmiddelen gebruikt worden, niet in de eigen mestbehoefte voorzien
wordt of monoculturen ontstaan. Houdt iemand zich daar niet aan dan wordt het
vertrouwen opgezegd. Hoe komt de boer aan zeggenschap op grond van vertrouwen?
Het mogen beslist niet de beheerders van de grond zijn (de stichtingsbesturen
of de ambtelijke instellingen), die bepalen wie als boer een stuk land
toegewezen krijgt. Een onafhankelijk orgaan (of meerdere regionale
onafhankelijke organen), bestaande uit boeren die allen om hun vakkennis geacht
worden, dient daarover te beslissen. Een dergelijk orgaan van vrije boeren kan
op persoonlijke titel met gezag oordelen over de capaciteiten van de gegadigden
en kan beslissingen nemen. Bij gebleken onvermogen of gebrek aan inzet kan
datzelfde orgaan ook besluiten iemand “zijn” grond en erf weer te ontzeggen. Is
het dan niet terecht zowel ten opzichte van de aarde zelf als ten aanzien van
de mensengemeenschap dat grond alleen aan diegenen toevertrouwd wordt die zich
daartoe waardig tonen? Bij dit alles kan men zich goed voorstellen dat een boer
die ermee wil ophouden zelf zijn opvolgers aanwijst; hij is immers zelf ook ter
zake kundig en zal “zijn” bedrijf een goed hart toedragen en graag in goede
handen zien. In een dergelijk geval zal hij ook een eigen zoon of dochter
kunnen aanwijzen; bij de genoemde door de stichting of staat gestelde
voorwaarden en bij de competentie van het genoemde beroepsorgaan en onder de
nog te beschrijven andere voorwaarden zullen daardoor geen misbruik of
wantoestanden ontstaan.
Tot zover hebben we wel de grond veilig gesteld maar nog
geenszins de boer verlost uit de klauwen van de economie; in tegendeel: wanneer
wij alleen deze maatregelen zouden nemen zouden de producten wellicht niet
kunnen concurreren met die uit de pseudolandbouw elders.
De handel
De volgende radicale stap is nu te bepalen – in het
gebruikerscontract met de grondbeheerstichting – dat de producten van het
bedrijf geen eigendom van de individuele boer zijn maar van een speciaal
daartoe op te richten handelsorganisatie die zich verplicht alle producten op
afroep op te halen (het is overigens zaak vervoer en handel afzonderlijk te
laten opereren) en die ze vervolgens onder vermelding van de herkomst in de
handel brengt, dat wil zeggen zo duur mogelijk verkoopt. In het “zo duur
mogelijk” zit de concurrentie met andere prijzen. Landbouwproducten zijn
derhalve, omdat ze geen inkoopsprijs kennen, altijd concurrerend. (Zowel met
pseudolandbouwproducten als met landbouwproducten van elders die “gedumpt”
worden. Hier liggen nog vragen en wel omdat de handelaar geen inkoopsprijs
heeft moeten betalen en daardoor alleen zijn eigen onkosten en inkomen – terug
– te verdienen heeft.) En worden derhalve altijd geconsumeerd! Wanneer nu die
handelsorganisatie zo opgezet wordt dat de handeldrijvenden en vervoerders een
inkomensbegrenzing kennen (zij stellen van tevoren hun inkomen vast en strijken
niet automatisch de winst op – in overleg met de boerenorganisaties) zal
allicht een overschot ontstaan en dat overschot is nodig omdat de boeren nog
geen inkomen hebben en nog geen (on)kostenvergoeding (voor investeringen,
machines, preparaten, etc.) hebben genoten. Het zou bovendien niet terecht zijn
de handel het volle voordeel te gunnen van een inkoopprijs van nihil.
Terug naar de
landbouwers
De landbouwers zorgen voor een orgaan dat met de handel de
inkomensbegrenzing en andere voorwaarden afspreekt. En dat de “overschotten”
opvangt. Uit die overschotten moet in ieder geval een deel van het inkomen en
de bedrijfskosten van de boer komen. Het is duidelijk dat de gemeenschap niet
tolereert dat niet iedere boer een goed inkomen – een inkomen dat past bij dit
uiterst verantwoordelijke en intensieve beroep – heeft.
De gemeenschap
Indien – en dat zal in de huidige toestand zeker het geval
zijn – de overschotten te weinig opleveren, past de gemeenschap bij uit algemene
middelen. Wat erop toegelegd zal moeten worden zal in ieder geval niet meer dan
een fractie zijn van wat ons aan kosten te wachten staat als de huidige
systematische vergiftiging en verwoesting van de aarde doorgaat. Sterker nog:
onderwijs en volksgezondheid zullen al op korte termijn vergeleken met de
huidige situatie dusdanige besparingen boeken dat de inkomensverschaffing aan
de landbouwers uit algemene middelen zijn gewicht in goud waard zal blijken.
(Op kleinere schaal kunnen het consumenten-gemeenschappen zijn die langs de weg
van de fiscale aftrekbare giften ditzelfde kunnen bewerken.) Het is om dezelfde
reden onjuist te stellen dat wie een landbouwproduct verkiest boven een
pseudolandbouwproduct daarvoor dan maar meer betalen moet. Het pseudolandbouwproduct
is namelijk “goedkoper” omdat kosten op de gemeenschap afgewenteld worden.
Wat zo bewerkt wordt
Door de voorgestelde opzet is een definitieve scheiding
tussen landbouw en handel bewerkstelligd enerzijds en anderzijds gegarandeerd
dat de grond als productiemiddel een totaal andere behandeling krijgt dan de
door mensen gemaakte productiemiddelen. De boer kan zich bij zijn
beroepsuitoefening volledig richten op de aarde en daarbij weten dat zijn
producten hun afzet zullen vinden. Hij zal in zekere zin afstand moeten doen
van het ondernemerschap – zou men hem dit ondernemerschap in concurrerende zin
willen laten, dan zou daarmee de dwang vanuit de economie in stand blijven en
daarmee het motief om oneigenlijk te handelen.
Dubbelnummer 3/4 van de 35e jaargang is verschenen.
Vol inhoud om verder te kijken dan het dagelijks nieuws lang is. In dit nummer:
De rubriek Caleidoscoop met onder meer: – Andere wegen dan de bestaande – 100 Jaar Vrije School – Joseph Beuys: De kunst is de bron
100 Jaar sociale driegeleding: – Over rijpe en onrijpe pruimen: Rudolf Steiner in driegeledingstijd (Herbert Hahn) – Hoe werkt men voor de sociale driegeleding – een voordracht van Rudolf Steiner
Surfend naar een andere economie: een interview met Hans van den Broek
Echte democratie of partijendemocratie (Hans-Georg Schweppenhäuser)
“Laat 1000 robots werken” (John Hogervorst)
Sociale driegeleding om moreel te wórden (Dieter Brüll)
Morgenochtend wordt er weer een Driegonaal e-Nieuwsbrief verspreid. Daarin niet alleen een overzichtje van interessante activiteiten (zie hieronder) maar ook een artikel over achtergronden bij het dagelijks nieuws waarin het gaat over de bureaucratie als vijand van de scheppende, vernieuwende ontwikkeling. Schrijf je in (rechtsonder op onze homepage) om onze e-Nieuwsbrief te ontvangen!
Activiteiten:
18 september, Leiden Een voordracht van John Hogervorst over ‘Mani en zijn betekenis voor onze tijd’. Daarin gaat het onder meer over de verhouding van goed en kwaad, het vraagstuk van leven en vorm én de sociale driegeleding als de voor onze tijd passende sociale vormgeving van de samenleving. Nadere informatie: www.zonneboom.nl SVP aanmelden: info@zonneboom.nl
Vanaf 30 september, Leiden
Werkplaats voor de Toekomst Op 30 september a.s. gaat, voor de tweede keer, de Werkplaats voor
de Toekomst van start, een cursus waarin stevig wordt gewerkt aan de sociale
driegeleding. De cursus wordt begeleid door John Hogervorst, Christine Gruwez,
Klaas van Egmond, Harrie Salman en Reinoud van Bemmelen.
Uit de aankondigingstekst: Wat gaan we doen?
– Gezamenlijke studie/bespreking van De kernpunten van het sociale
vraagstuk.
We zullen ons intensief bezighouden met het begrijpen van dit basiswerk van de
sociale driegeleding; en daarmee ook werken aan het levendige denken dat nodig
is om het sociale leven te vernieuwen.
– Inzicht in de ontwikkeling van de mens en zijn bewustzijn. Daarmee oefenen we
inzicht in de achtergronden en werkelijke vraagstukken van deze tijd.
– Mens tussen mensen: wat verbindt de moderne, individualistische ingestelde
mens met de gemeenschap en hoe verbinden we ons van mens tot mens?
– Werken aan een andere economie. Hoe komen we tot een economie die recht doet
aan mens en aarde?
– Voorbeelden uit de praktijk. Welke hoopvolle initiatieven zijn er?
19 september, Leiden Een voordracht van Klaas van Egmond: ‘Een moreel kompas voor een nieuwe Europese renaissance’. Over een morele herbezinning op menselijke waardigheid, die kan leiden tot een nieuwe koers in actuele vraagstukken als duurzaamheid, economie en het financiële stelsel. Nadere informatie: www.zonneboom.nl SVP aanmelden: info@zonneboom.nl
De bijeenkomsten bestaan uit inleidingen en gesprek. Deelnemers kunnen vraagstukken uit hun eigen praktijk inbrengen. Voor de gezamenlijke studie is het nodig dat de deelnemers zich thuis voorbereiden. De bijeenkomsten vinden plaats op maandagmiddag vanaf 30 september 2019 (1x per twee weken) van 13.15 tot 17.15 uur. 18 bijeenkomsten (tot in mei 2020), prijs € 725,00 (incl. btw) Meer informatie: www.zonneboom.nl
“Vóór alles ligt het mij vandaag na aan het hart om u een en ander te vertellen met het oog op wat vanuit de impulsen van onze tijd, vanuit de nood van onze tijd, tegen de mensen moet worden gezegd in een geschrift van mij over het sociale vraagstuk, dat in de komende dagen zal verschijnen. Dit geschrift zal heten De kernpunten van het sociale vraagstuk in de werkelijke eisen van het leven nu en in de toekomst. Uit de beschouwingen van de afgelopen dagen, die eigenlijk slechts een voortzetting en een uitbreiding zijn van de beschouwingen die wij hier sinds vele weken hebben gehouden, zult u hebben opgemaakt dat hetgeen ik juist met betrekking tot het sociale vraagstuk zal moeten zeggen, niet een soort zijstroming is naast dat wat in ons hele geesteswetenschappelijke streven leeft, maar dat wij het inderdaad zó moeten zien dat dit geesteswetenschappelijk streven juist door de hem eigen aard, begrip ontwikkelt voor de behoeften en de eisen van het heden en de naaste toekomst, en dat het nu eenmaal zo is dat het juist voor het karakter van onze tijd kenmerkend is, dat de nood van de tijd alleen radicaal kan worden opgelost vanuit geestelijke impulsen. Al het andere dat zou worden geprobeerd – ik heb dit al vanuit de meest verschillende gezichtspunten benadrukt – zou toch hoogstens een surrogaat kunnen zijn. Ook het uiterlijke dat zou moeten worden gedaan, zal van een zodanige natuur moeten zijn dat, ik zal niet zeggen een bepaalde vorm van geesteswetenschap, maar dat een geestesleven dat naar de werkelijke geest streeft, binnen de sociale ordening mogelijk wordt.” (Rudolf Steiner in een voordracht van 14 april 1919, GA 190)
[Opgenomen in: Driegonaal, jrg.35, nr.1/2, april 2019]