“(… ) Wat onze tijd nodig heeft, is dat we het geestesleven volledig ernstig nemen. Hierover heb ik u vandaag (…) op Nieuwjaarsdag nog eens willen vertellen en ik heb als diepe wens dat in onze kringen een Nieuwjaarswens wordt opgenomen die ieder slechts zelf ter hand kan nemen: dat in de zielen en harten van onze vrienden de ogen geopend worden voor datgene wat zo nodig is, voor datgene wat alleen en uitsluitend vanuit de geest afkomstig is en de mensheid verder helpen kan.
Uit de regelingen of organisaties die de samenleving kent, kan niets gevormd worden dat een gezonde bijdrage voor de toekomst biedt. In de ontwikkeling van de mensheid moet iets nieuws worden binnen gebracht. Dat moeten we beseffen. Dit besef is de meest waardige nieuwjaarsgedachte die vandaag, in het begin van het jaar 1920, in uw hart kan ontstaan. Dit nieuwe jaar zal belangrijke beslissingen brengen wanneer er mensen zullen zijn die datgene wat voor de mensheid het noodzakelijke is (…) doorzien. We moeten inzien dat het nieuwe jaar nood en ellende zal brengen wanneer niet opgepakt wordt wat werkelijk nodig is en wanneer slechts de mensen die met het oude en bestaande verder willen, de toon aangeven.”
[Rudolf Steiner in een voordracht van 1 januari 1920, GA 195, vertaling jh]
Vasthouden aan het oude en bestaande…?
Wie houdt er níet vast aan het bestaande?
De politiek lijkt bevolkt door politici die zich vooral laten leiden door de belangen van lobbymachten, hun partij en hun persoonlijke carrière. Het bedrijfsleven is nagenoeg stelselmatig bezig de eigen positie eindeloos uit te bouwen en de winst te maximaliseren – en zet daartoe alles in om de consument in een steeds sterkere greep te nemen. En het geestesleven – de wereld van o.a. onderwijs, kunst, wetenschap en zorg – is gekneveld door de economie, of danst als een oude beer naar de pijpen van de subsidiegever.
Dit wordt hier niet gesignaleerd om eens lekker uit te halen naar ‘de anderen’ die alles verkeerd doen. Want de vraag laat zich stellen in hoeverre wij zelf niet ook aan het bestaande vastkleven. In onze hang naar gemak en comfort; onze behoefte aan zekerheid; onze weerzin om in beweging te komen; de angst om los te laten wat wij kennen; ons gebrek aan vertrouwen in ‘de anderen’, in hún goede wil en gezonde inzicht…
Het is anno 2020 niet wezenlijk anders dan Rudolf Steiner 100 jaar geleden in bovenstaande woorden uitsprak: de toon wordt aangegeven door “de mensen die met het oude en bestaande verder willen”.
Wellicht denkt u nu aan andere geluiden die ook klinken en die de boventoon ‘verstoren’ of zelfs nieuwe tonen laten horen. Het maatschappelijk protest tegen het bestaande maakt zich immers luidruchtig kenbaar? Tja. Maar de geluiden van de afgelopen maanden van boeren en bouwers zijn steunbetuiging aan het behoud van het bestaande. Mogelijk dat het verzet van leerkrachten, verpleegkundigen of jeugdzorgwerkers deels ook de behoefte aan vernieuwing in zich sluiten. Mij bekruipt echter het bange vermoeden dat als de overheid maar voldoende financiële middelen ter beschikking stelt – voor loonsverhoging, verbetering van arbeidsvoorwaarden, verhoging van de capaciteit – elke echte vernieuwing weer kundig weggemoffeld wordt.
De radicale roep van (vooral) jongeren om het behoud van de aarde en drastische ingrepen ter wille van het klimaat – zal die uitmonden in een ‘afscheid van het bestaande’? Wanneer wij onder dat laatste niet het einde van de menselijke beschaving verstaan, maar een werkelijke systeemverandering, lijkt mij de kans groter dat de huidige problemen met het milieu niet zozeer worden opgelost maar wel beheersbaar gemaakt door technologie. En dat zou betekenen dat het bestaande zich gewoon voortzet: die inzet van technologie zal gewoon big business worden en naadloos aansluiten op het huidige economische bestel.
“Uit de regelingen of organisaties die de samenleving kent, kan niets gevormd worden dat een gezonde bijdrage voor de toekomst biedt.” Wat zou het fijn zijn wanneer Rudolf Steiner zich hierin had vergist, of wanneer het nu anders zou zijn.
Zodoende zit er niets anders op dan “dat we het geestesleven volledig ernstig nemen” en overgaan tot wat “ieder slechts zelf ter hand kan nemen”. Het vrije geestesleven, de broedplaats voor alles dat écht nieuw is en werkelijke vooruitgang zou kunnen betekenen, zal pas een maatschappelijke realiteit zijn wanneer het eerst in óns denken geboren wordt en opgroeit. Nieuw denken!
De oerbeelden van vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn nog grotendeels on-gedacht. Zij wachten erop door ons in ons denken opgenomen en in beweging gebracht te worden, zozeer dat zij in ons bewustzijn tot levens-vanzelfsprekendheid worden.
Dit waar te maken in ons denken, en gevolg geven aan de handelingen die daaruit voort zouden komen is het meest vruchtbare dat wij nu kunnen doen.
(John Hogervorst)