Nadat we gisteren de viering van 75 jaar D-Day beleefden, gaat alle aandacht vandaag uit naar de viering van 75 jaar E-Day. Was D-Day (in de beeldvorming) het begin van het einde van de bezetting van Europa door Nazi-Duitsland, zo staat E-Day in het teken van de herdenking van 75 jaar economische macht van de Verenigde Staten van Amerika.
De Europese wederopbouw, mede gefaciliteerd door het ‘Marshallplan’, betekende ook de inkadering van de Europese economie in de Amerikaanse; het proces van dekolonisatie dat na het einde van de tweede wereldoorlog zijn vaart nam, maakte nieuwe zelfstandige staten in Afrika, Azië en elders tot drijfhout op de golven van het door de VS gedomineerde economische stelsel.
Uiterlijk sinds het einde van die oorlog kan tot op grote hoogte met recht worden gezegd: “economie is de voortzetting van de oorlog, met andere middelen”.
Dat de wereldwijde Amerikaanse economische dominantie 75 jaar na E-Day als nooit tevoren wordt uitgedaagd, door China, biedt een weinig verheugend perspectief. Het Chinese staatskapitalisme verenigt de schaduwkanten van het Amerikaanse kapitalisme (met als bestanddelen o.a. vrijheid van uitbuiting; vrijheid van consumentenbedrog en vrijheid van vernietiging van de aarde) met de wil het individu volledig te conditioneren en in te passen in de staatsideologie. Het Amerikaans-getinte kapitalisme doet dat anders: het maakt het individu tot een systeemgetrouw mak lam door hem te verdoven met welvaart, technologie en de schijn van vrijheid.
De tweestrijd tussen China en de VS zal tot niets vruchtbaars leiden en slechts het besef dat een andere economie mogelijk is nog verder afdempen. En boven de tweestrijd uit, hebben beide ‘economische systemen’ met elkaar gemeen dat zij een aanval doen op de vrije ontwikkeling van het individu.
Zo in de tijd van Pinksteren, door Rudolf Steiner eens gekarakteriseerd als “het feest van de vrije individualiteit”, is het – anders dan mee te deinen in het uiterlijk vertoon van de D-Day herdenking – misschien beter om eens na te zoeken waarmee Rudolf Steiner zich bezighield, in juni 1919 – honderd jaar geleden. (jh)
Het is van groot belang dat wij tot inzicht komen in de samenhang tussen het loze gezwets van onze tijd en het onderwijs zoals wij dat nu kennen. Het verwerven van dít inzicht is datgene wat zich zou moeten verdelen en zich in afzonderlijke vurige tongen over de hoofden van onze tijdgenoten zou moeten uitstorten.
Er wordt tegenwoordig vaak gesteld dat men aan het woord niet veel betekenis hoeft te hechten, want ‘in het begin was er de daad’. Maar deze zienswijze zal ons niet veel verder helpen want het woord is tot frase en geklets geworden en de daad tot een gedachtenloze brutaliteit. Dan is het natuurlijk voor de hand liggend om geen betekenis aan het woord te hechten. In het woord zoals dat nu gebruikt wordt, kan men slechts de frase voelen, in de daad die we nu kennen voelen we de gedachtenloze brutaliteit.
Dit alles staat in een diepe verbinding met hoe opvoeding en onderwijs in onze tijd geworden zijn. (…)
(8 juni 1919, GA 192)
“Ja, wat is er eigenlijk van het geestesleven geworden? Het is verworden tot een aanhangsel van de staat, een aanhangsel van de economie. Als bestuurder van het geestesleven, en vooral van het onderwijs, heeft de staat het geestesleven geruïneerd. En de economie, als broodheer van het geestesleven, heeft het nog verder de vernieling in geleid.
We hebben een echt vrij geestesleven nodig, want alleen in een vrij geestesleven kan binnenkomen wat de geestelijke wereld de mens openbaren wil (…) de lakeien van de staat, de staatshoogleraren en zij die in het geestesleven de loopjongens van de economie zijn, aan hen zal de geestelijke wereld niets openbaren, dat zal alleen gebeuren aan zij die dagelijks in het vrije geestesleven worstelen. De historische ontwikkeling zelf roept om de bevrijding van het geestesleven uit de ketens van staat en economie.
Deze dingen, die ik ook als ‘driegeleding van het sociale organisme’ naar voren heb gebracht, zijn in werkelijkheid het christendom van vandaag: het zijn in uiterlijke vorm gehulde geestelijke openbaringen.”
(12 juni 1919, GA 193)