U kunt het als het fundament van de driegeledingsimpuls beschouwen, dat deze overal op de werkelijkheid mikt en niet wil theoretiseren. Als ik me enigszins paradoxaal mag uitdrukken: voor mijn boek over het sociale vraagstuk [De kernpunten van het sociale vraagstuk – red.] geldt eigenlijk dat het niet zozeer het belangrijkste is wat daar in staat maar dat veel belangrijker is wat er gebeurt wanneer men begint dat wat er staat te verwerkelijken. Dan zouden de mensen allerlei dingen ervaren waarvan ze zich van tevoren geen voorstelling hebben gemaakt, en dat zijn juist de dingen die in deze tijd onbewust verlangd worden door de mensen die werkelijk arbeid verrichten en productief zijn. En dat is ook met de democratie het geval. Wanneer wij een toereikende meerderheid krijgen, en dat zie ik als het enige gezonde want met kleine groepen valt op den duur niets te bewerken, dus, wanneer wij een voldoende grote meerderheid hebben die zich vindt in iets dat werkelijk praktisch uitvoerbaar is, dan zal op dat moment de vraag rijzen: Hoe kunnen wij dan, en u weet wel wat ik bedoel, hoe kunnen wij dan diegenen van wie men dan niet langer wenst dat zij als regeerders optreden, ‘wegpromoveren’? Ik geloof dat wanneer er een voldoende grote meerderheid gevormd is – en daarbij komt het er op aan dat een aantal mensen dat de zaak kan dragen de doorslag geeft, mensen die uit overtuiging en inzicht meedoen, en niet op basis van meelopen of autoriteitsgeloof -, dat men dan ook de vorm zal vinden waarin het nieuwe bereikt kan worden.”
(uit GA 331, vragenbeantwoording na de vrdr van 22/5/1919, vertaling: John Hogervorst)