[een verdediging van Rijkman Groenink en andere schavuiten]
In de portemonnee van de gemiddelde Nederlander is steeds minder geld te vinden. Dat wil niet altijd direct zeggen dat we ook minder geld hebben. Pasjes, daar puilt de portemonnee tegenwoordig van uit en op die pasjes – we laten de eindeloze reeks pasjes van olieboeren, grootgrutters en luchtfietsers buiten beschouwing – rust een aanspraak op geld.
Het geld dat de Nederlander niet in de portemonnee heeft bevindt zich elders. Op een rekening-courant, een spaarrekening, een beleggingsrekening of is als tegoed opgebouwd bij verzekeraars, beleggingsfondsen en/of pensioenfondsen. Bankiers, verzekeraars, beleggers en fondsbeheerders hebben het er maar druk mee: met het bewaren en beheren van ons geld.
Om één of andere reden vinden wij het vanzelfsprekend dat wij, in ruil voor het ‘stallen’ van ons geld, een vergoeding krijgen in de vorm van rente, dividend, verzekeringsuitkering of waardevast pensioen. Tegelijkertijd, want waarom zouden we het anders niet zelf doen, is het toch ook duidelijk dat het beheren van geld en het ervoor zorgen dat het geld zijn waarde behoudt, vaardigheden, werk en organisatie kost.
Geld bewaren, beheren, waardevast houden of vermeerderen kost geld.
Het wachten is op de eerste bank die dit laat zien en die overgaat tot het instellen van een rentetarief van 0% of minder. Wat zouden wij dan doen?
In de wereld die uit vanzelfsprekendheden is opgebouwd is zoiets natuurlijk ondenkbaar. Ons geld moet bij voorkeur in waarde toenemen, het moet groeien want de toekomst is onzeker, als wij oud en ziek zijn is het nog maar de vraag wie of wat er voor ons klaar staat en het vangnet van de verzorgingsstaat bevindt zich langzamerhand op straatniveau.
Maar… bankiers, verzekeraars, beleggers en fondsbeheerders moeten ook leven en dat doen zij dus. Net als anderen willen zij het onderste uit de kan. “U wilt waar voor uw geld, of nee: u wilt méér dan waar voor uw geld?” “Wij leveren u dat, dus leg uw geld in onze handen en ga door met wat u aan het doen bent, wij gaan doen waar wij goed in zijn.”
Zij floepen elke euro die we hen ter hand stellen negen maal de wereld rond en deze enorme golf van geld klotst voortdurend rond de aarde. Daar waar dit geld zich het snelst kan vermeerderen ploft het neer, als afwaswater op weg naar de afvoer, om op wonderbaarlijke wijze weer op te stijgen en rond te wervelen wanneer er aanwijzingen zijn dat het zich elders sneller kan vermeerderen. Ergens rond de afvoer blijft de dagelijkse drab achter terwijl de geldgolf is weggewerveld, op weg naar het volgende putje.
Het op een dergelijke manier laten werken van geld is zonder meer een kunde en die kunde wordt beloond. In de vorm van een salaris, een plukje aandelen, een premie of een bonus. Dat een voetballer met zijn vaardigheid jaarlijks een paar miljoen scoort is misschien wel opmerkelijker dan dat een topbankier een paar miljoen toucheert wanneer hij van een paar honderd miljoen een miljard heeft gemaakt.
Het publieke afgrijzen en misbaar over topbankiers en aanverwante werkers die zichzelf verrijken moet daarom ook maar eens ophouden. Wie zonder rente is werpe de eerste steen. De ongehoorde topsalarissen en bonussen zijn niets anders dan de vanzelfsprekende consequentie van de manier waarop wij geld behandelen.
John Hogervorst
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in Driegonaal, jaargang 32, nr. 1/2