Opmerkelijk genoeg wordt één van de oudste berichten op deze website volgens de statistieken nog steeds regelmatig gelezen. Het gaat over de ‘ver-Amerikanisering’ van de samenleving. In onze uitgebreide archieven diepten we een héél oude boekbespreking op die John Hogervorst in 1994 schreef over een klein maar razend interessant boekje van Noam Chomsky: What America really wants. We zijn bijna 20 jaar verder en dat geeft de lezer de gelegenheid om te beproeven of Chomsky’s visie op het Amerikaanse buitenlands beleid inmiddels op de mesthoop van de geschiedenis thuis hoort…

“Het feit dat de werkelijke situatie anno 1994 in grote mate overeenkomt met wat ruim veertig jaar geleden in de VS als doel is gesteld, toont dat het “Anglo-Amerikaans streven naar wereldheerschappij” serieuze aandacht verdient en niet zonder meer als anti-Amerikanisme of complottheorie kan worden afgedaan.”

In het bijzonder in voordrachten uit de jaren 1917-1920 wees Rudolf Steiner herhaaldelijk op het Anglo-Amerikaanse streven naar wereldheerschappij. Hij noemde het een van de drie grote impulsen die de ontwikkelingen in onze tijd bepalen. Hoe is het anno 1994 met dit streven?

In haar boek Midden-Europa – balans van onze eeuw bood Renate Riemeck, op basis van historisch onderzoek, enig inzicht in dit Anglo-Amerikaanse streven, waarbij zij met name liet zien hoe dit streven zich in eerste instantie tegen Midden-Europa richtte.

Vrij recent verscheen een klein boekje waarin dit streven verder wordt vervolgd, vanaf de laatste jaren van de tweede wereldoorlog tot in de jaren ‘90. De auteur, Noam Chomsky, is linguïst en internationaal bekend als kritisch beschouwer van de westerse beschaving. Hij zal Riemecks Midden-Europa, noch de symptomatologische wijze van geschiedsbeschouwing kennen. Maar op basis van het volgen van het wereldgebeuren, aangevuld met de studie van onder meer enkele voormalig geheime Amerikaanse beleidsdocumenten, en een inzicht in de gezonde sociale behoefte van de moderne mens sluit What Uncle Sam really wants in zekere zin direct aan op het werk van Renate Riemeck.

Chomsky begint met een omschrijving van het doel waarop de Amerikaanse buitenlandse politiek is gericht: het behouden van de dominante positie die Amerika na de tweede wereldoorlog innam. Met een verwoest en overwonnen Duitsland, Engeland verzwakt en diep in de schulden aan de VS, de Sovjet- Unie deels vernietigd en een overwonnen Japan dat voor zijn olie- invoer afhankelijk van de VS werd gemaakt, waren de VS uitgegroeid tot een macht die de wereld beheerste zoals niet eerder in de geschiedenis is voorgekomen. Daarbij gaat het om een economische wereldheerschappij, waarin niet zozeer een politieke maar een economische ideologie het heersende principe vormt. In geheime documenten uit de jaren ‘40 en ‘50, die na 30 jaar openbaar toegankelijk werden, wordt een en ander duidelijk uiteengezet: “… wij bezitten 50% van de rijkdommen van de aarde, maar vormen slechts 6% van haar bevolking … Onze werkelijke taak in de komende periode is om een patroon van verhoudingen te creëren dat ons in staat stelt deze onevenwichtige situatie in stand te houden Om dit te verwezenlijken moeten we sentimentaliteit en dagdromen van ons afzetten en moeten we ons op onze directe nationale belangen richten… We moeten niet langer spreken over vage en onrealistische belangen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard en democratisering. Het zal niet lang duren voordat we met duidelijke machtsconcepten moeten werken. Hoe minder we dan door idealistische slogans worden belemmerd, hoe beter” (Policy Planning Study 23, van de hand van Georg Kennan, 1948). Deze Kennan wordt overigens nog als een “duif” beschouwd. Paul Nitze, onder Reagan nog wapenonderhandelaar met de Sovjet-Unie, behoorde tot het kamp van de “haviken”. Hij schreef, ten behoeve van het ministerie van buitenlandse za ken in 1950 National Security Council Memorandum 68, waarin een strategie ten opzichte van de Sovjet-Unie wordt beschreven, met de aanbeveling dat “het zaad van vernietiging in het Sovjet-systeem wordt ingeplant” opdat er vervolgens “met de Sovjet-Unie of een opvolgerstaat of -staten” een regeling op Amerikaanse voorwaarden kan worden gesloten.

Het feit dat de werkelijke situatie anno 1994 in grote mate overeenkomt met wat ruim veertig jaar geleden in de VS als doel is gesteld, toont dat het “Anglo-Amerikaans streven naar wereldheerschappij” serieuze aandacht verdient en niet zonder meer als “anti-Amerikanisme” of “complottheorie” kan worden afgedaan.

De wereld als speelveld

De economische wereldheerschappij betekent de ondergeschiktmaking van staten en volkeren aan de belangen van de Amerikaanse economie. Tijdens de tweede wereldoorlog ontwierpen Amerikaanse beleidsmakers hun plannen voor het na-oorlogse tijdperk, en kwamen zo tot het begrip Grand Area, het grote gebied dat speelveld voor het Amerikaanse streven werd en dat Noord- en Zuid-Amerika, West- Europa, het Verre Oosten, het voormalige Britse rijk, het Midden-Oosten, de rest van de Derde Wereld en uiteindelijk de gehele aarde omspant. Alle gebieden op het grote speelveld kregen in het geheel een eigen functie toebedeeld. De industriële landen zouden moeten worden voorgegaan door … Duitsland en Japan (beiden natuurlijk onder Amerikaans toezicht), die the great workshops (de grote werkplaatsen) worden genoemd. De Derde Wereld vervult de functie van grondstoffenbron en afzetgebied en zou in eerste instantie dienen voor de wederopbouw van West-Europa (Afrika) en Japan (Zuidoost-Azië). In de naoorlogse jaren deden de Amerikanen, waar en wanneer dat mogelijk leek, stappen om de Grand Area in overeenstemming met het grote streven in te richten.

Misleiding

Daarbij werd overigens ingecalculeerd dat het Amerikaanse volk niet zonder meer achter dit streven zou staan. Het moest daarom worden misleid. In de economische principes die in het grote streven worden nagejaagd, gaat het er uiteindelijk om dat de rijken de situatie zodanig beheersen dat zij ongehinderd voort kunnen gaan met het plunderen van de armen. Nationale welvaart (of verdeling van de welvaart) en democratische besluitvorming zijn slechts relevant voor zover ze het doel van de economische machthebbers dienen. Met een open en al dan niet in naam democratische samenleving zoals de Amerikaanse samenleving is, kunnen de economisch machtigen goed leven, zolang hun positie overeind blijft en hun belangen niet geschaad worden.

In het kader van deze misleiding bleek het opportuun dat de VS zich ten opzichte van de Sovjet-Unie altijd opstelde als de wereldwijde voorvechter van de democratische waarden terwijl tegelijkertijd de bemoeienis van de VS in een lange reeks van landen als El Salvador, Nicaragua, Panama, Guatamala, Vietnam, Laos, Korea of Zuid-Afrika feitelijk altijd gericht was op het vernietigen van democratische bewegingen. Chomsky’s beknopte beschrijving van de Amerikaanse bemoeienis in bijvoorbeeld El Salvador geeft nog een diepere betekenis aan de reeks van veelal in grote lijnen bekende gebeurtenissen: de Amerikaanse training van Salvadoraanse militairen en politiefunctionarissen leidde in vele gevallen tot werkelijk demonische misdaden. De Amerikaanse experts maakten daarbij gebruik van technieken die een inwijdingskarakter hebben en die ook door de SS werden toegepast.

Als mede-overwinnaar van Nazi-Duitsland schroomden de VS overigens niet om Nazi-spionagenetwerken intact te laten en over te nemen, om anti-fascistische verzetsgroepen in het na-oorlogse Europa op een zijspoor te rangeren en al het andere dat noodzakelijk werd geacht om de West-Europese bondgenoten in de juiste richting te “helpen”. De juiste richting bestond (en bestaat) uit het vervullen van de juiste functie in het concept van de Grand Area.

“Elegante oplossingen”

De opeenstapeling van feiten die Chomsky in dit boekje van slechts 111 pagina’s kwijt kon, toont een vast patroon in de Amerikaanse omgang met economisch minder ontwikkelde staten. De meest hechte banden worden steevast gesmeed met de militaire top in die landen. Zij krijgen onder meer wapenhulp en opleidingen van de Amerikanen en zijn, als de roep om democratie in de bewuste landen te sterk wordt, niet alleen geschikt om het vuile werk uit te voeren maar dienen indien nodig ook om onbereidwillige of aarzelende politieke machthebbers in het gareel te krijgen of van het politieke toneel te verwijderen. Wanneer dit alles niet mogelijk blijkt is er nog altijd de mogelijkheid van een Amerikaanse interventie, zoals in Panama, waar Noriega, die al jaren op de loonlijst van de CIA stond en daarnaast, zoals de Amerikanen heel goed wisten, voor aanvullende inkomsten zorgde via de drugshandel, meende tegen de belangen van zijn broodheer in te kunnen gaan. Dat was voor de Amerikanen extra vervelend omdat begin 1990 een overeenkomst tussen Panama en de VS over de geleidelijke overdracht van het Panama-kanaal aan Panama zou worden ondertekend. De VS waren best bereid het Panamakanaal aan een Panamese regering over te dragen, zolang deze regering maar voldoende oog zou hebben voor de Amerikaanse belangen. Omdat Noriega wat al te eigenzinnig werd, volgde in december 1989 de Amerikaanse invasie in Panama.

Chomsky signaleert overigens een verband tussen de activiteiten van de CIA in onder andere Centraal-Amerika en Zuidoost-Azië en het opkomen van de internationale drugshandel in die landen.

Overigens blijkt het voor deze verborgen lijn in de Amerikaanse buitenlandse politiek niet van belang of het Witte Huis door een president van democratische of republikeinse huize bewoond wordt.

Wie meent dat deze praktijken tot het verleden behoren, doet er goed aan de kwestie Haïti nauwkeurig te volgen. In De Volkskrant van 30juni jongstleden stond een interessant bericht waarin een “elegante oplossing” voor de kwestie Haïti werd beschreven. Een fragment uit dit bericht:

“De speculaties over de invasie worden hoofdzakelijk aangewakkerd door de suggestie in Haïtiaanse en Amerikaanse media dat president Clinton geen andere keus heeft dan een militaire interventie, zodra blijkt dat alle sancties zijn uitgeput en de coupplegers nog steeds aan de macht zijn.
De miljoenen arme Haïtianen hopen dat president Clinton woord houdt. Zij gaan ervan uit dat Amerikaanse mariniers hen zullen komen bevrijden van het militaire driemanschap Cedras, Francois en Biamby. Want, zo redeneren ze, Clinton steunt Aristide, wil de democratie herstellen en zal hen de president teruggeven die ze eind 1990 met twee derde van de stemmen hebben gekozen.
De werkelijkheid is hoogstwaarschijnlijk anders. Het Witte Huis probeert zich te profileren als kampioen van de democratie, maar zit in zijn maag met de bevrijdingstheoloog Aristide, die het beschouwt als een gevaarlijk ongeleid projectiel. Washington wil volgens veel waarnemers het liefst dat de oude vertrouwde situatie wordt hersteld waarin de Amerikaanse ambassadeur bepaalt wat er in Haïti gebeurt.
De scenario’s liggen al klaar …“

De angst voor een voorbeeld

En hoe past de enorme hardnekkigheid en inzet waarmee de Amerikanen zich jarenlang met bijvoorbeeld Vietnam of Nicaragua bezighielden in dit beeld? Niet vanwege de economische belangen in die landen, aldus Chomsky, die waren immers maar zeer beperkt. Maar wel om te voorkomen dat waar dan ook ter wereld een land zou bestaan dat zich economisch kon bedruipen, dat een regering had die steunde op een meerderheid van het volk en niet zijn functie vervulde ten behoeve van de Amerikaanse economische belangen. Zo’n land, zelfs als het om een onbeduidend vlek op de kaart als Grenada ging, zou een voorbeeld voor andere landen kunnen worden en daarmee een echte bedreiging voor de Amerikaanse economische hegemonie. Chomsky stelt dan ook dat, ondanks de vernederende militaire aftocht uit Vietnam, de Amerikanen hun ‘geheime agenda’ grotendeels uitgevoerd hebben: Vietnam was zozeer verwoest dat het andere landen nimmer als voorbeeld zou dienen.

Overigens valt uit de berichtgeving over Vietnam van de laatste maanden op te maken dat het land inmiddels alsnog op weg is om in de Grand Area te worden ingelijfd. De recente geschiedenis geeft er blijk van dat met economische krachten doelen mogelijk worden die langs militaire weg niet konden worden bereikt.

Zo is de Amerikaanse suprematie in wezen onuitgedaagd en bleef het concept van de Grand Area intact: een geheel van industriële werkplaatsen, grondstoffengebieden en afzetmarkten, waarbij het kapitaal per saldo alsmaar in dezelfde richting stroomt: naar de economisch machtigen. Ook voor Oost-Europa en het gebied van de voormalige Sovjet-Unie heeft Amerika een functie, meldt Chomsky. Het moet rijp worden gemaakt voor westerse exploitatie.

Chomsky beschrijft ook de rol van de Amerikaanse media, die uiteindelijk steeds de machthebbers hebben gediend, onder meer door het verdoezelen van minder passende berichtgeving over de Amerikaanse activiteiten in Zuid-Amerika, door het mede in stand houden van de Koude Oorlogstoestand en door de schone schijn van the American Dream te koesteren. Ook Amerikaanse economische ideologische stokpaardjes als internationale vrij handel en economie zonder staatsinmenging zouden door adequate berichtgeving al lang naar het rijk der fabelen verwezen zijn. Van internationale vrijhandel is geen sprake, betoogt Chomsky, en de Amerikaanse speerpunt-industrieën zijn alleen dankzij de Amerikaanse belastingbetaler concurrerend.

In zijn slotbetoog wijst Chomsky op het belang van individueel bewust handelen. Wakker worden voor de schijnvoorstellingen die ons slapend moeten houden en samen met anderen actief worden, op welk vlak dan ook, om daarmee meer en meer zelf te bestemmen en de democratie inhoud te geven.

Ook daarin lijkt Chomsky een geestverwant te zijn van anderen die zich met het Anglo-Amerikaanse streven naar wereldheerschappij bezighielden. Hij kiest namelijk voor het “zelfbeschikkingsrecht van het individu”, het recht dat Rudolf Steiner formuleerde als Midden-Europees antwoord op het Amerikaanse streven naar wereldheerschappij.

Noam Chomsky
What Uncle Sam really wants
Odonian Press, Berkeley (Cal.)
1 -878825-01-1