Waar ‘Brussel’, daar bedoelen we dan de Europese Unie mee, vaak ver weg lijkt, begint het recht heel dichtbij. Recht begint eigenlijk al waar twee mensen samen zijn. Zodra mensen samen zijn ontstaat immers de behoefte om hun onderlinge verhouding te bepalen. Om afspraken en regels overeen te komen.
Natuurlijk, in die situatie spreken we niet zo snel van ‘recht’, maar het weefwerk van afspraken en regels dat we met anderen vormen, heeft wel degelijk met ‘recht’ te maken. Dat ervaren we ook wanneer iemand bijvoorbeeld een afspraak niet nakomt, dat kan als onrecht voelen.
In de sociale driegeleding is gelijkheid het principe dat moet gelden waar recht gevormd wordt. Ieder mondig mens heeft een gelijke stem in het tot stand brengen van afspraken, wetten en regels die hem aangaan. Die afspraken, wetten en regels gelden in gelijke gevallen in gelijke mate. En: in het gebied van het recht kunnen slechts die zaken worden geregeld waarover ieder oordeelsbekwaam is.
Zo is er op drie manieren sprake van gelijkheid.
Al dan niet bewust komen we het rechtsleven -zo kunnen we het gebied van de gelijkheid noemen- op veel plaatsen tegen. In een gezin is sprake van rechtsleven, in de vorm van afspraken (die waarschijnlijk aangepast worden wanneer opgroeiende kinderen mondiger, oordeelsbekwamer, worden). Op school, in een vereniging, op het werk – overal worden menselijke verhoudingen op basis van regels en afspraken vorm gegeven.
Regels, afspraken en wetten zijn ‘heel dicht om ons heen’, we hebben bijna altijd en overal met ze te maken. Dat betekent dat we er zelf actief aan mee zouden moeten kunnen vormen. Afspraken, regels of wetten die we van buitenaf of hogerhand krijgen opgedrongen, zijn niet meer van deze tijd.
Daarmee wordt dan wel duidelijk dat het vormen van recht op EU-niveau vanuit de sociale driegeleding gezien een problematische zaak is. Veel dichter bij huis kunnen we direct aan de slag met de drievoudige gelijkheid.