Rudolf Steiner (1861-1925) is bekend als de grondlegger van de antroposofie, de vrijescholen, de antroposofische geneeskunst, de biologisch-dynamische landbouw en meer. Toch is er een kant van zijn leven en werken die weinig aandacht gekregen heeft. Deze onbekende Rudolf Steiner is Rudolf Steiner als maatschappijvernieuwer, als econoom, als ‘revolutionair’.
De onbekende Rudolf Steiner formuleerde in 1898 de sociologische basiswet, waarin hij een rode draad in de menselijke geschiedenis beschreef, namelijk de ontwikkeling van de mens van groepswezen tot zelfstandig individu. De mens die individu geworden is, maakt in het leven zijn eigen keuzes, en is daarmee de weg naar vrijheid ingeslagen. Maar dat wat mensen gezamenlijk doen wordt door dit individualiseringsproces steeds minder vanzelfsprekend. Sociale verbanden lossen op naarmate de mens zich tot individu emancipeert. In een samenleving die uit individuen bestaat moet het sociale weefsel bewust worden gevormd. Zie hier, in een notendop, een onderliggende verklaring voor allerlei grotere en kleinere vraagstukken waarmee we in onze tijd te maken hebben.
Zelf afkomstig uit een eenvoudig milieu, werd Rudolf Steiner in 1899 leraar in de Arbeiterbildungsschule in Berlijn. De school was deel van de socialistische beweging en was bedoeld om ‘het proletariaat te verlichten’ en partijkaders te scholen. Rudolf Steiner werd er onder meer gevraagd om geschiedenis te doceren. Voordat hij de baan aannam, maakte hij duidelijk dat hij geen geschiedenisles zou geven “zoals dat op dat moment op basis van het marxisme in sociaaldemocratische kringen gebruikelijk was.” Maar men wilde hem graag hebben. In de daaropvolgende vijf jaren groeide hij uit tot een bekende spreker in sociaaldemocratische kringen. Daar kwam een einde aan toen hij door de leiding van de Arbeiterbildungsschule uit de school gezet werd, want “binnen onze partij en in onze partij-opleidingen gaat het niet om vrijheid maar om verstandige dwang.”
Ondertussen werd hij ook als spreker gevraagd in gegoede burgerlijke en aristocratische kringen waar men zich met het occulte bezighield. Na een zeer succesvolle reeks voordrachten over de spirituele wereld begon hij in 1905 aan wat een nieuwe reeks moest worden, en die ‘het sociale vraagstuk’ als thema had. Het sociale vraagstuk werd destijds gevormd door het verlangen van het industriële proletariaat naar een menswaardig bestaan. Wegens gebrek aan belangstelling werd deze reeks na drie keer beëindigd. In de drie artikelen die hieruit voortvloeiden, introduceerde Rudolf Steiner de zgn ‘sociale hoofdwet’ (zie ook pagina 8 in deze krant), waarin hij beschreef dat de moderne, individualistische mens alleen tot een menswaardig en sociaal samenleven zal komen, wanneer hij vormen ontwikkelt om het menselijke egoïsme (de schaduwzijde van de zich tot individu ontwikkelende mens) te boven te komen.
In de jaren van de ‘grote oorlog’, die van 1914-1918, sprak Rudolf Steiner in de voordrachten die hij bijna dagelijks hield, in toenemende mate over de ontwikkelingen in Europa. In 1917 werd hem door verschillende leden van de Antroposofische Vereniging, gevraagd of hij zijn gedachten over een vernieuwing van de samenleving niet op schrift wilde zetten, waarbij zij er voor zouden zorgen dat deze teksten onder de aandacht van de Duitse regering en van de Oostenrijkse keizer Franz-Jozef gebracht zouden worden. Zo schreef Rudolf Steiner twee ‘Memoranda’ waarin hij de sociale driegeleding ontvouwde, die gebaseerd is op de waarneming dat de moderne samenleving gevormd is uit drie gebieden waarin zich drie kerntaken afspelen. In het gebied van het geestesleven gaat het om de ontwikkeling en uitoefening van individuele menselijke talenten en vaardigheden; in de economie gaat om het vervaardigen en verdelen van datgene dat mensen nodig hebben om in hun fysieke bestaan te voorzien; en in het gebied van de rechtsstaat gaat het om het scheppen van wetten en regels waarin rechten en plichten worden beschreven.
Om elk van deze gebieden zodanig in te richten dat zij hun centrale opgave kunnen vervullen, zouden vrijheid, broederschap en gelijkheid hun eigen plek moeten krijgen: vrijheid voor het gebied waar mensen zich ontwikkelen, broederschap in de economie en gelijkheid in het gebied waar rechten en plichten geformuleerd worden.
Dat Rudolf Steiner de sociale driegeleding in 1917 introduceerde, kan ook nog in een ander licht gezien worden. In hetzelfde jaar – de grote oorlog duurde inmiddels al drie lange jaren – vond in Rusland de Oktoberrevolutie plaats, waarin Lenin en de zijnen de macht grepen: het begin van een ideologische dictatuur die 72 jaar onderdrukking, onvrijheid en armoede zou brengen. In hetzelfde jaar gaven de Verenigde Staten hun neutraliteit prijs en werden, aan de zijde van de Geallieerden, partij in de grote oorlog, tégen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en hun bondgenoten. Rudolf Steiner noemde Lenin ‘de doodgraver van het geestesleven’ en typeerde de Amerikaanse president Wilson, die het ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ uit zijn mouw schudde, als een wereldvreemde dominee wiens ideeën de wereld nog een hoop ellende zouden bezorgen. Midden in dit spanningsveld tussen de ideologische dictatuur van de Sovjet-Unie en het streven naar economische wereldmacht vanuit Amerika, ontvouwde Rudolf Steiner de sociale driegeleding: de maatschappelijke ordening die recht doet aan ‘het zelfbeschikkingsrecht van het individu’.
Toen de oorlog in november 1918 tot een einde kwam, stond Duitsland aan de rand van de afgrond, met miljoenen soldaten die terugkeerden van het front, miljoenen oorlogsinvaliden, een oorlogseconomie die niet kon voorzien in de gewone dagelijkse behoeften, de lokroep die onder het proletariaat uitging van de overwinning van het communisme in de Sovjet-Unie, een politiek systeem dat inderhaast was opgetrokken en dat bloot stond aan een ongekende maatschappelijke polarisatie, compleet met opstanden, het uitroepen van de ‘vrijstaat’ in delen van het land, linkse en rechtse milities die elkaar te lijf gingen en daarachteraan de vernederende en in economisch opzicht rampzalige voorwaarden die Duitsland door de overwinnaars van de oorlog kreeg opgelegd.
In deze omstandigheden verscheen in het voorjaar van 1919 De kernpunten van het sociale vraagstuk, Rudolf Steiners basiswerk als het om sociale driegeleding gaat. In de maanden daarop verbleef hij in Zuid-Duitsland waar hij in fabriekshallen voordrachten hield voor duizenden arbeiders, van onder meer de Bosch- en Daimlerfabrieken. Tegelijkertijd hield hij echter ook voordrachten voor een heel ander gehoor, bestaande uit de burgerij, ondernemers en fabrikanten. Van beide kanten was er aanvankelijk instemming voor de sociale driegeleding. Er werd een spontane handtekeningenactie opgestart om Rudolf Steiner tot speciaal adviseur van de regering van Baden-Württemberg te benoemen, zodat hij de ‘invoering van de sociale driegeleding’ zelf ter hand kon nemen. Met enkele tientallen ondernemers en hun ondernemingen werd Der Kommende Tag opgericht, een associatief economische samenwerking waarin op beperkte schaal, voor zover mogelijk binnen de bestaande omstandigheden, op basis van de sociale driegeleding gewerkt werd. In Stuttgart werd, voor de kinderen van de arbeiders van de Waldorf-Astoria sigarettenfabriek, de Freie Waldorfschule opgericht; het ‘vrije’ was geen typering van de pedagogische visie waarmee op de school gewerkt werd, maar was bedoeld in de zin van onderwijs dat vrij van de inmenging van staat of economie tot stand komt op basis van de deskundigheid van de leerkracht en de behoefte van de kinderen.
Het momentum voor de sociale driegeleding ging voorbij. Kopstukken van de socialistische beweging oefenden druk uit op de arbeiders die aanvankelijk gewonnen werden voor de sociale driegeleding. En de burgerlijke kringen hadden grote moeite met Rudolf Steiners ideeën over het eigendom van grond, kapitaal en productiemiddelen die volgens hem geen privébezit zouden moeten zijn, maar steeds in de vorm van een bruikleen ter beschikking zouden moeten zijn van capabele ondernemers die ten dienste van de gemeenschap ondernemen.
In 1922 hield Rudolf Steiner nog een voordrachtenreeks over economie, waarin hij zijn economische ideeën uitwerkte. Zij behoren, anno 2014, tot het belangrijkste dat Rudolf Steiner, bekend of onbekend, de mens van deze tijd te zeggen heeft. Een revolutie heeft Rudolf Steiner nooit willen ontketenen, maar aan het bestaande had hij graag een einde gemaakt. Niet met geweld en strijd, maar door een nieuwe stap in de ontwikkeling van de mensheid, met als eerste stap een innerlijke, individuele revolutie: een revolutie in ons denken.
John Hogervorst
[Dit artikel verscheen eerder in De krant van een betere wereld: Rudolf Steiner als maatschappijvernieuwer]